Mijn vader overlijdt als ik veertien ben. Dat is erger dan klein zijn, erger dan huiswerk en erger dan dat Jan nooit verliefd op me is geworden. En toch is het eerste wat ik denk als ik het hoor: Nu hoef ik mijn aardrijkskundeproefwerk niet te leren. Raar toch dat je zoiets gewoons denkt op zo’n moment. In Flaporen krijgt Anouk ook met de dood te maken. Ze ontdekt gelukkig dat je in je hoofd altijd met je dode vriend of vader kunt blijven praten.